Een tijdje geleden probeerde ik antwoord te vinden op de vraag wie de snelste Formule 1-coureur aller tijden was. Het idee was om dat op dezelfde manier te doen als hoe de teambazen hun coureurs selecteren, namelijk door de coureurs onderling met elkaar te vergelijken, maar dan iets wetenschappelijker.
In de Formule 1 zijn de auto’s allemaal verschillend van elkaar, waardoor het moeilijk is om coureurs direct met elkaar te vergelijken. De enige houvast die er is, is dat teamgenoten in principe met dezelfde auto rijden, dus kunnen de interne teamduels gebruikt worden om de coureurs te rangschikken. Dit levert uiteindelijk een heel web aan vergelijkingen op, waaruit de werkelijke rangorde met behulp van een statistische analyse redelijk nauwkeurig gedestilleerd kan worden.
In de analyse heb ik de snelste ronden per coureur per raceweekend opgezocht in de periode 1983-2017. Dat was ongeveer vanaf het moment dat de tijdwaarneming betrouwbaar werd en de teams niet bijna onbeperkt coureurs in konden zetten. Deze snelste ronde wordt vaak in de kwalificatie, onder ideale omstandigheden en met de benodigde prestatiedruk, neergezet, maar niet altijd. Wanneer een coureur in een vrije training of tijdens de race sneller gaat dan in de kwalificatie, dan duidt dat er meestal op dat hij problemen in de kwalificatie heeft gehad en dat zijn kwalificatietijd niet representatief was. In dat geval worden de rondetijden niet door de analyse meegenomen. Om dezelfde reden zijn de rondetijden in de periode 2003-2005 niet meegenomen, omdat de coureurs toen in de kwalificatie vaak niet onder ideale omstandigheden een tijd moesten neerzetten.
Het model probeert dus de rondetijden te schatten aan de hand van de kwaliteit van de coureur, de kwaliteit van de auto en het circuit. Dit moet redelijk precies gebeuren, omdat anders de weggelaten ronden de uitkomsten kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld: als de rondetijden op circuit X niet goed geschat worden (bijvoorbeeld omdat het circuit door een nieuwe chicane twee seconden langzamer is geworden), dan kan dat gevolgen hebben voor de geschatte krachtsverhoudingen tussen twee teamgenoten als een van beiden geen representatieve rondetijd op circuit X neerzet. Daarom wordt elke nieuwe circuitconfiguratie weer als een nieuw circuit beschouwd.
Wat de analyse in principe nog meer kan doen, is de invloed van leeftijd en ervaring schatten. Worden coureurs vanaf een bepaalde leeftijd langzamer? Zijn coureurs in hun tweede seizoen sneller dan in hun eerste seizoen? Het blijkt dat die vragen moeilijk te beantwoorden zijn, net als de vraag of coureurs alsmaar sneller zijn geworden, of dat de verschillen tussen coureurs kleiner zijn geworden.
De reden daarvoor is dat veroudering een heel geleidelijk proces is. In een perfect experiment zou je bijvoorbeeld de Michael Schumacher aan het eind van zijn carrière met een tijdmachine terughalen naar bijvoorbeeld 2000 (het begin van zijn glorietijd met Ferrari) om te achterhalen of hij in de tussentijd merkbaar langzamer was geworden. Dat is natuurlijk niet mogelijk en dus is het zo goed als onmogelijk om het effect van leeftijd te schatten. Wanneer leeftijdscategorieën aan het model worden toegevoegd, laten ze wel zien dat coureurs net na hun dertigste op hun snelst zijn. Ook suggereert het model dat coureurs in hun jonge jaren nog veel snelheid winnen, maar die resultaten zijn onbetrouwbaar omdat er maar weinig data van is. Pas de laatste jaren hebben we coureurs die op hun 17e of 18e hun debuut maakten, maar vroeger was het heel gewoon als een coureur pas op zijn 25e debuteerde.
De rol van ervaring is eveneens gecompliceerd. In de dataset heb ik coureurs als debutant behandeld als ze 20 races of minder hebben gereden (tegenwoordig zijn seizoenen 20 of 21 races lang, vroeger meestal 16). In het tweede jaar kennen ze in ieder geval de meeste circuits al, dus zouden ze vanaf dan merkbaar beter moeten presteren. Ondanks dat het testen tegenwoordig redelijk aan banden is gelegd, lijkt het erop dat de debutanten van nu minder opstartproblemen hebben dan vroeger: waar debutanten in de jaren ’80 nog een procent langzamer waren dan later in hun carrière, was het in de jaren ’90 en het begin van deze eeuw nog maar 0,4 procent. De laatste jaren is het effect helemaal niet meer te bespeuren. Kennelijk zijn de debutanten van nu beter voorbereid, mogelijkerwijs omdat ze er vaak al een carrière in de lagere klassen op hebben zitten.
In de onderstaande analyse heb ik daarom alleen voor ervaring en niet voor leeftijd gecorrigeerd. De resultaten worden daardoor dus bijna puur door de onderlinge snelheidsverschillen in de kwalificatie bepaald. Als referentie heb ik Michael Schumacher genomen. Was hij daadwerkelijk de snelste coureur van de afgelopen 35 jaar? Het antwoord is nee, maar het scheelt niet veel.
De snelste coureur volgens de analyse is de man aan wiens Formule 1-carrière zeven jaar geleden een eind leek te komen toen tijdens een rally een vangrail dwars door zijn auto sneed. Dit jaar wilde hij weer terugkomen, maar werd hij door het team van Williams aan de kant gehouden. Inderdaad, het is Robert Kubica, die in zijn te korte carrière bij BMW de solide Nick Heidfeld meestal de baas was en in zijn laatste jaar de vloer aanveegde met Petrov. Volgens de analyse zou hij 0,02 procent sneller zijn dan Schumacher in dezelfde auto, een verschil dat zo klein is dat het makkelijk op toeval kan berusten.
Na Schumacher delen de rivalen Nico Rosberg en Lewis Hamilton, die in dezelfde auto allebei 0,06 procent langzamer dan Schumacher zouden zijn, de derde en vierde plaats. Rosberg heeft ongetwijfeld geprofiteerd dat hij Schumachers laatste teamgenoot was, maar ten opzichte van Hamilton sloeg hij in de kwalificatie absoluut geen pleefiguur.
Achter hen een paar onverwachte namen. Vijfde is Sébastien Buemi, de enige coureur van wie Helmut Marko spijt heeft heeft dat hij hem heeft laten gaan. De laatste jaren gooit Buemi hoge ogen in de Formule E, wat volgens het model helemaal niet zo vreemd is. Buemi heeft zijn hoge klassering te danken aan het feit dat hij Sébastien Bourdais in 2009 stevig heeft verslagen. Daarna had hij alleen Jaime Alguersuari als teamgenoot, totdat beide coureurs eind 2011 op straat werden gekwakt.
Zesde is verrassend genoeg Charles Pic, gevolgd door Timo Glock. Beide coureurs reden in 2010 tot en met 2012 voor het hopeloos trage team van Manor (Marussia) en waren redelijk aan elkaar gewaagd. Glock baarde opzien door bij een invalbeurt voor Jordan in 2004 meteen punten te pakken en deed in zijn twee jaar bij Toyota qua snelheid niet voor kwalificatiespecialist Jarno Trulli onder. Pic was in 2013 doorgaans Giedo van der Garde (die alleen in 2013 actief was) de baas bij Caterham.
Achtste op de lijst is de legendarische Ayrton Senna (+0,24%), die nog tot ver na zijn dood de koning van de kwalificatie was. In zijn tijd was hij veruit de snelste coureur over één ronde, maar tegen de huidige generatie coureurs zou hij het heel wat moeilijker hebben gehad.
Negende is Kazuki Nakajima, die er tegen Nico Rosberg nauwelijks aan te pas kwam en maar iets meer dan twee seizoenen in de Formule 1 wist te overleven. Waarschijnlijk wordt zijn snelheid, net als die van Rosberg, dus overschat door het model.
Tiende is Fernando Alonso (+0,31%). Daarmee is de tweevoudig wereldkampioen nog altijd een van de snelste coureurs van dit moment. Opmerkelijk genoeg is Nelson Piquet Jr., zijn teamgenoot bij Renault en degene die de crashgate openbaarde, elfde (+0,34%). Hoewel hij veel fouten maakte en doorgaans door Alonso werd afgetroefd, deed hij het volgens het model nog niet zo verkeerd. Piquet Jr. is eveneens verdienstelijk actief in de Formule E: hij schreef de eerste editie van het kampioenschap op zijn naam.
De Finnen Valtteri Bottas en Heikki Kovalainen volgen op plaats twaalf en dertien. Beide coureurs konden in de kwalificatie redelijk mee met Hamilton, al verloren ze in de races vaak wel terrein. Jaime Alguersuari is veertiende, voor Felipe Massa. Nick Heidfeld en Kamui Kobayashi komen nog voor Sebastian Vettel (+0,46%). Hoewel Vettel eerst bij Red Bull en later bij Ferrari aantoonde een echte topcoureur te zijn, begon zijn carrière wat minder voorspoedig. Ook had hij in sommige jaren veel te duchten van Mark Webber, terwijl Daniel Ricciardo hem in 2014 behoorlijk domineerde.
Na Vettel komt een reeks racewinnaars: Jarno Trulli, Jenson Button, Mika Häkkinen en Kimi Räikkönen blijken redelijk aan elkaar gewaagd. Pas na Stoffel Vandoorne en Romain Grosjean vinden we onze eigen Max Verstappen (+0,57%). Vanwege zijn jonge leeftijd wordt hij waarschijnlijk nog onderschat, want de modellen die corrigeren voor leeftijd hebben hem wel aan kop. De toekomst zal moeten uitwijzen hoeveel beter hij nog wordt.
Teamgenoot Daniel Ricciardo is met +0,67% wel al gepasseerd, net als voormalig teamgenoot Carlos Sainz (+0,74%). En waar staat Jos Verstappen dan? Die staat 79e op +1,30%. Daarmee staat hij overigens nog wel voor de wereldkampioenen Nigel Mansell en Nelson Piquet (senior).
De analyse kan ook gebruikt worden om de kwaliteit van de bolides te schatten. De onderstaande grafiek geeft de technologische vooruitgang van de topteams aan tussen 1983 en 2002. De pogingen om de wagens langzamer te maken (eind van de turbomotoren in 1989, het verbod op technologische hoogstandjes in 1994 en de gegroefde banden in 1998) zijn duidelijk zichtbaar in de grafiek.
Volgens de analyse had Ferrari in 1983 de beste auto, maar daarna nam Williams het roer over. Het team deed al in 1988 afstand van de turbomotoren, waardoor McLaren dar jaar kon schitteren. Tot en met 1990 onliepen Williams, McLaren en Ferrari elkaar weinig, maar in 1991 begon Williams al duidelijk de overhand te krijgen. In 1992 en 1993 was Williams dominant, maar de reglementswijzigingen in 1994 pakte ze al hun voordeel af.
Opmerkelijk genoeg zat er erg weinig verschil tussen de Benetton en de Ferrari in die jaren, terwijl de auto’s totaal verschillende karakteristieken hadden. De Benetton was aerodynamisch zeer geavanceerd, maar werd aangedreven door een wat krachtloze V8-motor, terwijl de Ferrari een jankende V12 achterin had. Het feit dat Benetton al die jaren succesvoller was dan Ferrari, zal dan ook vooral aan de coureurs hebben gelegen. Toen Schumacher in 1996 van team wisselde met Alesi en Berger, eindigde Ferrari prompt voor Benetton in het kampioenschap, ondanks dat de auto absoluut niet goed was. Ook in 1997 liep Ferrari achter de feiten aan. Volgens het model waren niet alleen Williams en Benetton sneller, maar ook McLaren, Jordan en zelfs Sauber.
De reglementswijzigingen van 1998 speelden McLaren in de kaart en vooral in 1998 en 1999 waren ze dominant. In 2000 zat Ferrari iets dichterbij en dat was al meteen genoeg voor beide titels. In 2001 waren Ferrari, McLaren en Williams goed aan elkaar gewaagd. Schumachers stuurmanskunsten en de betere betrouwbaarheid zorgden ervoor dat Schumacher heel dik kampioen werd. In 2002 kon Williams in de kwalificatie goed partij bieden (Montoya vertrok dat jaar zeven keer van pole), maar niet in de races, zodat Ferrari ook dat jaar domineerde. Duidelijk de snelste auto hadden de Italianen dat jaar niet.
De enige keer in de afgelopen dertig jaar dat Ferrari duidelijk de snelste auto had, was overigens in 2008. Dat was meteen ook de laatste keer dat ze het constructeurskampioenschap wonnen. Interessant genoeg vindt het model dat Ferrari afgelopen seizoen ook de snelste auto had, maar het verschil met Mercedes was minimaal. Het succes van Mercedes komt voor een belangrijk deel ook door de coureurs.