Twee jaar geleden had ik ineens de onbedwingbare drang om mijn oude schaakpartijen te digitaliseren. Naar aanleiding daarvan schreef ik een stukje, waarbij ik mijn partijen van vroeger op de hak nam. Het gaf me een beeld van hoe ik als schaker sterker was geworden.
Door de resultaten te analyseren, kreeg ik bovendien een beter beeld van mijn werkelijke schaakniveau. Ratings geven dat niveau wel redelijk nauwkeurig weer, maar ze zijn onbetrouwbaar bij mensen die weinig spelen. Bij spelers die nog in ontwikkeling zijn, lopen ze bijvoorbeeld structureel achter op het werkelijke niveau. Bij die analyse deed ik een interessante ontdekking: ik bleek met wit echt veel sterker te zijn dan met zwart. Waar ik met wit al jaren op 2300-niveau opereerde, was ik met zwart structureel 200 punten zwakker. Een zorgwekkend verschil. Mijn zwakke zwartpartijen kostten me dus 100 elopunten.
Misschien wel getergd door die bevinding vrat ik mijn tegenstander een week later met zwart helemaal op. Inderdaad wist ik mijn prestaties in zwartpartijen te verbeteren. Helaas ging dat weer ten koste van mijn witpartijen. Zo nu en dan liep ik met mijn sterke kleur tegen ontluisterende nederlagen aan. Dat is terug te zien in de geüpdate versie van de grafiek in het eerdergenoemde artikel, want niet lang nadat ik het artikel had gepubliceerd, zakten mijn scores met wit als een plumpudding in elkaar:
Wat de oorzaak was? Ik vermoed dat de druk te groot werd. Waar ik voorheen in mijn witpartijen tegen sterkere tegenstanders altijd het gevoel had dat ik een resultaat kon halen, en tegen zwakkere spelers altijd het idee had dat ik ging winnen, was ik daar nu minder zeker van. Mijn witvoordeel was gekwantificeerd en ik ervoer ineens de druk om het met wit waar te maken.
Wat mee kan hebben gespeeld is dat ik eind 2015 in de interne competitie van BSG ging meespelen. Dat is in de volgende grafiek goed te zien:
Het interessantste van de grafiek vind ik hoe de gemiddelde tegenstand en mijn TPR’s bijna synchroon lopen. Inderdaad heb ik gedurende het grootste gedeelte van mijn schaakcarrière rond de 50% gescoord. Ik won ongeveer net zo vaak als ik verloor, of ik nou veel of weinig in de Bussumse interne speelde, of ik nou in de derde klasse of in de meesterklasse speelde, het maakte niet uit. De trendbreuk van de laatste jaren is goed te zien: al in 2014 daalde het gemiddelde niveau van mijn tegenstanders doordat ik niet meer vast in het eerste speelde en daarna was het helemaal gedaan toen ik weer structureel in de interne ging spelen. De laatste jaren zijn ook de enige jaren in mijn carrière geweest waarin ik dik boven de 50% scoor (eerder 75-80%).
De kans bestaat dat ik daardoor het niveau van mijn zwartpartijen heb opgekrikt, omdat ik in de interne geacht wordt van iedereen te winnen. Dan moet je je tegenstanders zowel met wit als met zwart kunnen verslaan. Een heel contrast met toen ik in de meesterklasse speelde en ik in mijn witpartijen redelijk mee kon komen met mijn sterkere tegenstanders. Mijn scores met wit lagen in die tijd in de buurt van de 50%, terwijl ik er met zwart niet veel van bakte. Inderdaad was ik toen met wit heel veel sterker dan met zwart:
Aan het eind van mijn eerste seizoen in de meesterklasse (2008-2009) schreef ik een artikel over het witvoordeel. Ik schreef daarin dat ik in mijn jonge jaren al het gevoel had met zwart eerder tegen mijn beperkingen aan te lopen, hoewel dat volgens de data wel meeviel. In de jaren die volgden, was er een verschil van dag en nacht tussen mijn wit- en zwartpartijen.
Was het een mentale kwestie? Zou ik in die tijd met zwart veel beter hebben kunnen en moeten scoren? Misschien wel, want de laatste tijd is er van enig witvoordeel bij mij nauwelijks sprake. Helaas komt dat vooral door mijn matige optredens met wit en niet omdat ik met zwart ineens veel beter ben gaan spelen. Met wit hoor ik nog steeds een stuk sterker en gevaarlijker te zijn dan met zwart, want schaken is gewoon een stuk makkelijker met een zet meer dan met een zet minder. De twee keer dat ik de afgelopen jaren in de interne competitie verloor, waren dan ook beide keren met zwart.
Met wit moet ik dus weer zoals vroeger spelen: onbezorgd en met een grenzeloos vertrouwen in eigen kunnen. Misschien komt het dan nog helemaal goed met me en prolongeer ik mijn titel als clubkampioen, rommel ik me weer het eerste in en kan ik eindelijk de CM-titel aanvragen.