Vrijdag 25-04
Ik werd om drie voor zes wakker en daarna wachtte ik totdat de wekker ging. M’n ma zou me naar het station brengen. Ik besloot om, vanwege de koffer, met de rechtstreekse trein te gaan. Ik was nog steeds ruim op tijd en ik wachtte bij die natte banken op de anderen.
Toen werd het dus tijd om naar Brabant te gaan. Er waren vijf busjes gehuurd, waar 5×8 = 40 studenten in konden. Aangezien die bussen aardig vol waren, ga ik ervan uit dat er ook 40 studenten (en vijf begeleiders) mee waren.
Na iets van anderhalf uur kwamen we aan in de bosrijke omgeving bij Bergen op Zoom, of iets in die richting. De stayokay (zo’n ding dat vroeger “jeugdherberg” heette) was direct gevonden. We dropten onze koffers ergens en we gingen in een ruimte zitten (waar ik later nooit meer geweest ben), waar je jezelf kon voorzien van een drankje. De kamerindeling werd gemaakt en ik zou eerst met nog twee anderen op een zespersoonskamer (!) liggen. Later kwamen er nog gewoon drie bij, hoewel, daarover later meer.
De eerste dag stond in het teken van een kennismaking met het gebied. Het gebied is namelijk op de grens van de Brabantse wal en het was de bedoeling dat we aan het eind van de “week” een theorie hadden hoe dat ding was ontstaan.
Maar eerst dus het gebabbel. We reden naar een plaatsje, waar je het land opeens naar beneden zag afbuigen. Je kon in de verte zelfs de zee zien. Het was zo te zien de rand van het plaatsje, waar een akker helemaal de helling afliep, richting de snelweg. Daarna reden we naar beneden, waar je de wal mooi kon bekijken. Het was een indrukwekkend gezicht, al is de wal maar zo’n twintig meter hoog op zijn hoogste punt. We gingen namelijk weer de wal op, maar nu op een punt waar de wal lager was.
We gingen weer het bos in (typerend is namelijk de snelle overgang van bos naar saaie akkers in dat gebied), naar een helling. Een of andere stomme hond zat de hele tijd te blaffen, ook al waren we helemaal niet meer in de buurt. Het was een steile helling. Bovenaan werden er gaten gegraven, om te laten zien waar de bodem uit bestond. Dat was vooral zand, maar er zaten ook kleilaagjes in, wat duidde op getijden. Dat was gek, want we zaten daar op 10 à 15 meter boven NAP.
Vervolgens gingen we nog naar een groeve. Hoewel het terrein was afgegraven,lag het wel meters boven zeeniveau. Het was een drassig gebied, omdat het water niet goed weg kon stromen. Er werden de hele tijd langdradige verhalen gehouden. Mark B. kon maar niet ophouden over een of andere stomme podsolbodem of zo. Het ging maar door en uiteindelijk lag iedereen zowat te slapen. Daarna moesten we weer terug, door het prikkeldraad (!).
Het zou wel grappig zijn als een of andere agent ons bij dat hek had opgewacht, waarna Mark B. weer eens mocht uitleggen wat we daar deden. Dat gebeurde maandag ook al, wat ik nog vergeten was te zeggen. De eigenaar van het land kwam aanrijden en vroeg zich ongetwijfeld af wat die mensen op zijn land deden. Nieuwsgierig luisterde ik naar wat er gezegd werd. Misschien gebeurde er dan nog wat spannends. Maar nee, het liep met een sisser af. Het bleek Mark B. dacht dat al het land van één eigenaar was. Die had toestemming gegeven, maar het bleek dus dat er nog land in het bezit was van een andere eigenaar.
Daarna gingen we weer omlaag, naar een sloot waar zgn. moddervulkanen te zien waren. Hier spoot water uit de grond en nam prachtig grijs zand mee. De andere modder was een beetje rood, vanwege de roest. Het was het verschil tussen oxidatie en reductie. Helaas waren sommige jongvolwassenen wat meer jong dan volwassen. Ze duwden elkaar of zichzelf in die sloot, waardoor die moddervulkanen niet meer te zien waren.
De laatste trip van de vermoeiende dag was juist naar het oosten, waar de Brabantse wal ophield. Dit kwam omdat staatsbosbeheer veel bomen had geplant, waardoor het zand niet meer naar het oosten werd weggeblazen. Opeens hield de wal gewoon op. De verveling openbaarde zich steeds meer. Mensen gingen met denneappels gooien en dat soort dingen. Anderen waren de groep kwijtgeraakt omdat ze dachten dat we weer terug gingen, maar we gingen nog op een schuine zandbak wat verhalen aanhoren.
Daarna gingen we nog naar de supermarkt, waar iedereen bier insloeg. We mochten namelijk in de stayokay, in tegenstelling tot de andere bezoekers, bier drinken, maar dan mocht niemand dat zien. Tja, dat lukte natuurlijk niet. Na het avondeten en het voetballen (!) puilden de uitwerkzalen (!) uit van de bierflesjes. Voorbijgangers keken dan ook met een schuin oog naar binnen. Hoewel er niet veel was uit te werken, voelde ik me niet zo okay meer (al kwam daar bij dat ik nog steeds ziek was) en dan heb je aan zo’n stayokay ook niet zo veel. Ik ging maar gauw slapen.
Zaterdag 26-04
In het weekend ging de werkweek gewoon door. Dat was al in januari besloten. We hadden dan na Koninginnedag vrij, maar dan moesten we wel negen dagen achter elkaar ploeteren. Het lijkt verdomme wel een schaaktoernooi!
Op deze zonnige zaterdag moesten we boringen doen. We moesten eerst het oostelijke deel doen. Dit was het deel tegen de wal aan. Er waren vijf raaien/raais gemaakt, ofwel vijf lijnen waarop geboord moest worden. Er waren tien groepjes, dus op elke raai zaten twee groepjes. Een groepje op het westelijke deel en een groepje op het oostelijke deel. Het was de bedoeling om drie boringen te maken. Gewapend met een grote overzichtskaart, waarop wat wegen en sloten waren te zien, maar ook diverse hoogtes in meters boven NAP. Dat laatste was belangrijk voor het profiel dat we moesten schetsen. Ik had op de kaart de lijn getrokken waar we ongeveer op moesten boren. Je kan niet altijd precies op die lijn boren, er staan nog wel eens gebouwen in de weg, maar voor m’n gevoel hadden we wel mooie plekjes uitgekozen. We hadden alleen niet aan de eigenaar van het land (wie dat ook mocht wezen) toestemming gevraagd. Als hij het niet pikt, stuurt ‘ie ons maar weg. Maar er kwam helemaal geen eigenaar, alleen maar aardige mensen, die vroegen wat we aan het doen waren. Ondertussen zat Bruce die irritante k*thond te intimideren. Dat stomme blafbeest bleef maar geluid maken. Uiteindelijk kreeg hij het beest stil door hem een stuk broodbeleg te geven (Meeuwis had allemaal stukken ham en kaas meegenomen, maar die troep was in de zon gesmolten en zag er niet meer eetbaar uit.)
De boringen waren echjter niet indrukwekkend. Na een meter of vijf hadden ze er geen zin meer in. Ook waren de tweede en derde boring wel erg dicht op elkaar. Het was eigenlijk maar behoorlijke crap.
Maar goed, na het eten en het voetballen moesten we weer gaan uitwerken. De profielen moesten worden ingetekend en dat was saai. Ik wilde het zo snel mogelijk doen, zodat ik lekker kon douchen en slapen. Dat lukte best goed tussen al die verbrande mensen, maar leuk was het niet.
Zondag 27-04
Na een saaie dag in het veld, stond er nu een zware dag op ons te wachten. Mijn optimistische kamergenoot Marten K. zei dat het veldwerk alweer halverwege was. De dag was net begonnen, dus dan gaat ie vanzelf om, of zo, zei hij. Ik had er minder zin in.
We gingen naar het verdronken land van Saeftinghe. Het is een gebied in Zeeland, aan de Westerschelde*, dat bij vloed overstroomd. Dit gebied was vroeger een beetje een drassig gebied, waar later dijken omheen zijn gezet. Er zijn ook dorpen op gebouwd. Door oorlogen zijn de dijken vaak vanuit militair oogpunt doorgeprikt, waardoor er een verdedigingslinie ontstond. Sinds ongeveer 1600 is het gebied aan zijn lot overgelaten. Door de zee is het gebied echter in die 400 jaar tijd ongeveer vier meter opgehoogd, waardoor de dorpen van vroeger onder een dikke laag van zand en klei liggen. Momenteel liggen de schorren een meter of drie boven NAP, hoger dan het land achter de dijk, dat niet is opgeslibd. Alleen bij springvloed staat het gebied volledig onder water. Bij eb, zoals bij onze excursie, is het een groot strand. De reden hiervan is dat het verschil tussen eb en vloed op dit punt het grootste is van heel Nederland, zo heb ik me laten vertellen.
Maar goed, we waren dus naar het gebied gereden, naar een of ander museum. Ieder tweetal kreeg een vragenlijst mee. Sommige vragen waren te beantwoorden, andere niet. Die vragen zouden we aan de gids moeten stellen.
De klas werd opgedeeld in twee groepen. De andere groep was een paar minuutjes voorsprong begonnen en de gids probeerde diezelfde voorsprong te nemen op ons. Met een noodgang liep hij over het wad en bij de eerste stop had hij al een grote voorsprong genomen op mensen als ik, die niet van lopen houden. Ging hij ons uitmaken voor “slenterende oude mannetjes.” De lul.
Vervolgens was het eigenlijk alleen maar bek dicht en lopen. Er werd niks verteld en al zou ‘ie dat hebben gedaan, ik had het toch niet gehoord, omdat ‘ie meters voor me uit liep. Mijn achterstand werd alsmaar groter.
Het was eigenlijk wel een erg gezicht om al die jongvolwassenen te zien ploeteren in de modder. Ik vind zoiets als dit zo a-universiteitachtig. Af en toe moesten we door het water, door zo’n geul heen. Het water kwam in het midden vaak angstig dichtbij de bovenkant van mijn laarzen. Gelukkig wist ik m’n voeten droog te houden. Wel werd ik smerig. Vooral omdat ik nog wel eens diep in de modder zakte, of uitgleed over hele gladde klei.
Na een uur of twee door het zand te lopen (op sommige stukken zakte ik een decimeter weg in dat spul) waren we eindelijk bij het water. Op een stuk veen werd een boring verricht. Iedereen stond er natuurlijk vlakbij en ik zag niet echt veel. Het boeide me eigenlijk ook niet.
Daarna liepen we weer terug. Dat duurde ook ongeveer twee uur, maar het was eigenlijk nog erger dan de heenweg, omdat we nu nog vaker door die prut liepen. Geregeld zakten mensen diep weg in de modder, waarna anderen ze gingen redden en dan zelf in de modder vastzaten. Op het eind kwam nog een lesje, waarin Mark B. vier verschillende stukken grond liet zien. Het ene stuk kwam vanuit zo’n geul, een ander stuk juist van het schor en zo. Er kwam nog een verhaal en dat was zo’n beetje het educatieve hoogtepunt van die dag.
Terug bij het museum ging ik mijn laarzen wassen, waarna ik ze in een zak kon proppen en m’n eigen schoenen kon aandoen. Dat was me het dagje wel, al had het me behalve wat vieze kleren weinig opgeleverd. Qua antwoorden op de vragen waren we ook weinig opgeschoten.
Voor het eten ging ik nog voetballen. Hoewel ik niet kan schieten (zoals in Melderslo), wist ik af en toe een doelpuntje te scoren. Op deze zondag ging het echter een beetje mis. Al voordat ik meedeed kreeg ik een bal tegen m’n hoofd en later weer. M’n bril viel op de grond en was behoorlijk scheef. Ik wist het ding nog wat recht te buigen, maar het keek heel anders. Ik moest er enorm aan wennen en het spel ging zonder mij verder. Niet lang meer, want het was etenstijd.
Na het eten lulde ik een verslagje aaneen over de dag, al begreep ik dat ze al heel blij waren als je die antwoorden correct had ingevuld. Dat was dus juist het probleem, al konden we die antwoorden later nog overschrijven.
Het was maar een kort avondje en ik kon lekker op tijd douchen en slapen.
Maandag 28-04
Het weer was omgeslagen. Het was somber geworden en we hadden nu onze tweede en laatste boordag. Het was op zich wel fijn dat we nu in die akkers stonden, want we hadden toch geen schaduw nodig. Maar goed, laat ik maar bij het begin beginnen.
Zondag had ik moeten aangeven waar we gingen boren. Dat had ik even snel gedaan, waarna de leraar, Kees, er goed naar ging kijken. Uiteindelijk hadden we drie plaatsen gevonden waar we zouden gaan boren, een beetje tussen de boringen van het andere groepje in.
We reden met Kees mee naar een boerderij. Daar gingen we langs een akker een boring verrichten, ongeveer op het punt dat ik op de kaart had getekend. Bleek dat het andere groepje die boring verkeerd had getekend, zodat wij bijna naast die boring zaten te boren…
Even later begonnen we even verder aan de definitieve boring. Die Kees was er ook bij en hielp ons enorm. Hij hielp ons bij het herkennen van wat er nou naar boven was gehaald en zo. En het leuke was dat we uiteindelijk bijna tien meter diep waren gekomen. Ik probeerde van de gelegenheid gebruik te maken en begon allerlei (stomme) vragen te stellen aan die man. Hopelijk waardeerde hij mijn enthousiasme. We hadden in ieder geval een mooi profiel, op naar de tweede boring.
De tweede boring was een paar honderd meter verderop, op het einde van de akker. We zaten nog op een pad, met naast ons een veld waar aardappelen op lagen. De tweede boring was iets minder serieus. Kees ging bij het andere groepje kijken en na een metertje of vijf hadden Bruce (met pet met haar) en MadU geen zin meer. Dit keer gingen ze op een andere manier klooien. Ze gingen aardappels in het boorgat gooien, in de hoop dat als Kees zou komen, dat ‘ie dan aardappels opboorde. Later gooide MadU nog een paracetamol in het gat. Omdat Kees maar niet kwam, werd het steeds meer een binnenpretje. We gingen uiteindelijk maar proberen om die aardappels op te boren. Toen Kees eindelijk kwam, gooiden we die aardappels en een etiket van Peijnenburg maar weg. Anders was ‘ie misschien kwaad geworden dat we er zo’n zooitje van hadden gemaakt. We gooiden het gat dicht met het materiaal dat we hadden opgeboord. Maar dan wel zo, dat het spul dat we het eerst omhoog hadden gehaald, onderin kwam. Dat is leuk voor de klas die volgend jaar gaan boren. Misschien dat een groepje dan precies op die plek een boring doet… ?
Hoe dan ook, we liepen met onze zware boorspullen naar het erf, waar het busje stond. Kees reed ons vervolgens naar de plaats van onze laatste boring, over de snelweg, op het meest westelijke punt van de raai. Toen we daar waren, zag ik een onheilspellend bordje met daarop geschreven: leidingstraat. Daar had ik van gehoord. Het is een straat waar allerlei leidingen onder liggen. Daar mag je dus ZEKER NIET boren. Over de leidingstraat vliegen bovendien helicopters (of waren het nou straaljagers?) die kijken of er niet een stel debielen zit te rotzooien met die leidingen.
Gelukkig was ons boorpunt achter de dijk, achter de leidingstraat. We hadden uitzicht op de snelweg en het zonnetje kwam tegen het eind van de middag zelfs even door. De voorspelde regen hebben we die dag niet over ons heen gekregen. Wat een mazzel.
In de laatste boring hebben we op “safe” gespeeld. Het was geen diepe boring, hoewel Kees ons aanraadde om dieper te gaan. Achteraf leek me dat ook slimmer, maar het komische duo had geen zin meer. Het was ondertussen ook al laat geworden, dus helemaal ongelijk hadden ze niet. Het metaal werd gewassen, de emmer met verlengstukken, meetlint, zandlineaal, kleurenboekje en flesje zoutzuur (!) werd in orde gemaakt en we gingen weer.
Bloopers
Jammer genoeg ben ik zaterdag vergeten te vermelden dat een groepje het voor elkaar kreeg om vier verlengstukken aan elkaar te zetten, zonder het weer uit elkaar te krijgen. Het metaal was erg krom en de koppelstukken gaven geen millimeter mee. Een normaal mens zou het metaal gewoon in de berm laten liggen en dan later kruipolie tussen die delen smeren. Dan raakt het wel los. Maar aardwetenschappers zitten anders in elkaar. De buis werd in de bus gedaan, maar stak aan alle kanten uit. Levensgevaarlijk, maar uiteindelijk lukte het wel om het ding zonder brokken af te leveren. Later die dag werd er met man en macht geprobeerd de boor te demonteren.
Ook mechanische pech trof een groepje. Het busje van Mark B. weigerde op een dag nog verder te rijden. Ik heb begrepen dat er een vervangende wagen is gekomen of dat het euvel op wat voor manier dan ook was verholpen. Wat het euvel was, heb ik niet gehoord.
Overigens heb ik sterke aanwijzingen dat ze sowieso weinig borg hebben teruggekregen. Behalve de krassen van het metaal en de verragde ophanging, zag ik nog iets veel ergers: een stoel was aan de achterkant kapotgegaan en de binnenkant was gebruikt als vuilniszak. Je komt nog eens wat te weten over de aard van je medestudenten…
Die maandag was er nog uitwerktijd, die ik gebruikte om het profiel af te tekenen. Daarna ging ik naar boven, om m’n pa terug te bellen. Hij had me namelijk gebeld op een moment dat we uitleg kregen. Bovendien zag ik dat m’n mobieltje bijna geen stroom meer had. Het gaat hard als je ‘m de hele tijd hebt aanstaan. Het baarde me wel zorgen, want ik moest dinsdag m’n pa nog bellen, zodat ‘ie wist hoe laat ‘ie naar ‘t station moest gaan.
Dinsdag 29-04
Dinsdag was de laatste dag, dus moest alles worden opgeruimd. Ik had alles in m’n tas gepropt, waarna die boor en de verlengstukken moesten worden schoongemaakt. Daarna was er nog uitwerktijd. Die tijd hadden we hard nodig, want net toen het één uur was, had ik een verhaal over de Brabantse wal geschreven (ik had nog gevraagd hoe de structuur van het verhaal moest zijn), het lithostratigrafische profiel (later bedacht ik dat we er helemaal geen titel bij hadden gezet…), een logboek, wat gewoon wat aantekeningen waren die ik uit m’n schrift had gescheurd. Niemand die had uitgelegd wat erin moest, maar ik had gehoord dat het vooral je aantekeningen moesten zijn. Alles werd in een mapje gepropt en ingeleverd.
Uiteindelijk was bijna niemand klaar, dus ik vond het al heel wat dat we eigenlijk alles hadden ingeleverd dat ingeleverd moest worden. Opgelucht stapte ik zo’n busje van Italiaanse makelij in. Eerst werden degenen afgezet die met de trein naar huis wilden. Dat heb ik ook overwogen, maar de verbinding is niet zo goed. Je gaat van Bergen op Zoom namelijk via Rotterdam en Den Haag naar Amsterdam. Als ik naar Utrecht wilde moest ik overstappen in Rotterdam. Dat wilde ik niet (met m’n koffer.) Dan kun je maar beter met de bus naar de VU rijden. Ik vroeg me af of ze ons niet beter bij station Zuid kon afzetten, maar ik durfde het niet te vragen. Hoe dan ook, de drie knapen in de middelste bank moesten naar het station, waardoor er voorin en achterin drie mensen overbleven. Zag er wel dom uit.
Op de VU belde ik m’n pa en ging ik proberen de rechtstreekse trein te halen. Ondanks dat ik de ene tram of metro miste, haalde ik de volgende en was ik net op tijd voor de trein. Daardoor kwam ik bijna precies drie kwartier nadat ik had gebeld aan, zoals ik had gezegd.
Ik was blij dat ik weer thuis was, maar ik had om de een of andere manier wel een heel leeg gevoel. Alsof ik vijf dagen het nieuws had gemist.
Het was vrij onrustig op de dag voor Koninginnedag. In de verte hoorde ik gestamp en gedreun dat opeens ophield, om dan opeens weer te beginnen. Nee, lekker slapen deed ik gek genoeg niet in m’n eigen bedje, in tegenstelling tot in de stayokay. Bruce en MadU, die elke avond bij MadU thuis sliepen, weten niet wat ze gemist hebben… 😉
*Ik snap de logica van de Wester- en Oosterschelde niet zo. De Westerschelde is volgens mij eerder de Zuiderschelde.